Musica Antiqua Delft
o.l.v. Karel Smagge
Jan
Pieterszn Sweelinck
&
Giovanni
Gabrieli
Waalse Kerk te Delft
Oude Delft 179-181 (doorgang naar
Prinsenhof)
zondag 6 mei 2012, 15.00 uur

Programma
1 Sweelinck In te Domine
speravi
2 G. Gabrieli In te Domine
speravi
3 G. Gabrieli Diligam
te Domine
4 Sweelinck Diligam
te Domine
5 G. Gabrieli Sonata a 3 violini
6 G. Gabrieli Magnificat anima mea
7 Sweelinck Magnificat
Pauze
10 G. Gabrieli Canzon a 6 strumenti
11 G. Gabrieli Deus qui beatum Marcum
12 G. Gabrieli O Domine Jesu Christe
13 Sweelinck O Domine
Jesu Christe
14 Sweelinck Hexachord fantasie
15 Sweelinck Psalm 61
16 G. Gabrieli In
ecclesiis
Uitvoerenden
Sopraan Iris de Vette, Renske Ligtmans,
Wilna Roode
Alt Judith Tegelaers, Suzan
Vermeer, Tonnie Sedee
Tenor Arnold Quanjer, Maarten Surtel, Ton Bakker
Bas Marius Geervliet, Wim
Looyestijn, Wim Sedee
Viool Barbara Vermaas, Dita
Breebaart, Renske Ligtmans, Els Kluin
Viola da gamba Ben
Bults, Mark Beijlsmit
Violone Els Kluin
Orgel Eelco Kooiker
Dirigent Karel
Smagge
Toelichting
Op het programma staan
werken van Giovanni Gabrieli (1557-1613) en van Jan Pieterszn. Sweelinck (1562-1621).
De componist en muziektheoreticus, die deze twee grote componisten en
tijdgenoten verbindt, is Gioseffo Zarlino
(1517-1590). Deze was op zijn beurt weer leerling van de Vlaming Adriaen Willaert (ca. 1490-1562),
die in Venetië werkte als kapelmeester van de San Marco. Zarlino’s
belangrijkste opus is de “Instituzioni harmoniche” uit
1558, een gezaghebbende verhandeling over contrapunt en compositie uit de 16de
eeuw, die vele componisten als handboek bij het componeren heeft geïnspireerd
en geholpen. Naast Andrea en Giovanni Gabrieli en Sweelinck is de beroemdste componist die dit boek heeft
bestudeerd misschien nog wel Claudio Monteverdi. Een
Joegoslavische musicoloog heeft zo’n 60 jaar geleden dit handboek gevonden met
de naam van Monteverdi er in en dit boek was voorzien
van ettelijke kanttekeningen en andere aantekeningen van deze meester. Het boek
heeft zeker de Venetiaan Giovanni Gabrieli
beïnvloed maar ook Nederlander Sweelinck maakte
gebruik van dit handboek. Hij paste Zarlino’s regels
zelfs in die mate toe dat men er lang van is uitgegaan dat Sweelinck
een reis naar Venetië zou hebben gemaakt om bij Zarlino te studeren. Dat blijkt
echter niet het geval te zijn geweest. Sweelinck
reisde wel, maar binnen de eigen landsgrenzen en verder weten we van slechts
reizen naar Antwerpen om daar bij het befaamde atelier van Ruckers
een clavecimbel voor de stad Amsterdam te bestellen en op te halen. Van dit
clavecimbel is slechts de beschilderde deksel bewaard gebleven. Sweelinck’s
buitenlandse contacten bleven verder beperkt tot die met Engelse componisten in
de Spaanse Nederlanden (Peter Philips en John Bull) en met zijn voornamelijk
Duitse leerlingen (o.a. Samuel Scheidt, Heinrich Scheidemann en Jacob Praetorius).
Vandaar dat meer dan 100 jaar later de componist, muziektheoreticus en -
historicus Johann Mattheson Sweelinck
nog steeds noemt als de “Hamburgischen Organistenmacher”. Gabrieli
daarentegen zal via zijn oom Andrea Gabrieli, die
organist was van de San Marco, het contrapunt van Zarlino hebben bestudeerd,
maar diezelfde oom stuurde hem ook naar München om daar in de Beierse hofkapel
onder leiding van Orlando di Lasso te werken en verder te studeren.
Gabrieli’s muziek is op twee
systemen gebaseerd: het contrapunt van Zarlino en de nieuwere homofonie waarop hij zijn meerkorigheid
ten dele baseerde. Die meerkorigheid was dan weer een
idee uit het midden van de 16de eeuw en de voornoemde Willaert
heeft daarmee zijn grote naam gekregen. Toch is er binnen die meerkorigheid genoeg polyfonie te horen en daarbij is de
invloed van Willaert, Zarlino en di Lasso
doorslaggevend. Sweelinck componeerde ook meerkorig,
maar dat vinden we slechts terug in de paar achtstemmige psalmen die zijn
overgeleverd. Sweelinck was verder vooral een groot polyfonist, zowel in zijn vocale werk als in zijn
klaviermuziek. Dat merken we aan de psalmen en aan de Cantiones
Sacrae, die meer appelleren aan zijn katholieke
achtergrond. Waren Gabrieli’s motetten bedoeld om in
de San Marco en andere grote kerken in Venetië te worden uitgevoerd, de Franse
psalmen en de Latijnse cantiones van Sweelinck werden uitgevoerd in een Amsterdams Collegium Musicum, een vereniging van vooral amateurmusici van
gegoede stand. We weten zo dat Constantijn Huygens
als jongen ook eens op een viola da gamba meespeelde in Sweelinck’s Collegium Musicum. Omdat hij de gehele middag correct had gespeeld
bewonderden alle volwassenen dit wonderkind. Op een gegeven moment maakt hij
toch een fout waarop hij van schaamte huilend wegliep. Sweelinck’s clavecimbelwerken horen eigenlijk ook thuis in de sfeer van
de huismuziek en huisconcerten, denk daarbij aan de Hooft’s
Muiderkring, terwijl de orgelmuziek bedoeld was voor
de Oude Kerk in Amsterdam waar Sweelinck organist
was, niet in dienst van de kerk, maar in dienst van de stad, aangezien het
orgel in die tijd in de protestante eredienst niet gespeeld mocht worden. Huygens heeft daaraan later nog een publicatie gewijd: “Gebruyck of ongebruyck van ’t
Orgel in de Kercken van de Vereenigde
Nederlanden”.
Karel Smagge