Musica Antiqua Delft
o.l.v. Karel Smagge
André
CAMPRA
Messe de Requiem
Waalse Kerk te Delft
Oude Delft 179-181 (doorgang naar
Prinsenhof)
zondag 27 maart 2011, 15.00 uur
Programma
Michel Corette Carillon
des morts
André Campra Messe de Requiem
Henry Dumont Psaume
4 : Quand l’esprit accablé
Henry Dumont Allemande
pour l’orgue ou le clavecin & pour 3 Violes
Uitvoerenden
Sopraan Wilna Roode,
Suzan Vermeer, Iris de Vette
Alt Tonnie Sedee, Judith Tegelaers
Tenor Ed Mos, Maarten Surtel,
Bariton Wim Looyestijn, Wim Sedee,
Bas Erik Bleichrodt, Marius
Geervliet
Traverso Loek Hackmann
Viool Barbara Vermaas, Dita Breebaart
Altviool Els Kluin
Gamba Ben Bults, Els Kluin
Theorbe Elly van Munster
Orgel Renske Ligtmans
Dirigent Karel Smagge
Toelichting
Het Introitus
(eerste deel) van een begrafenismis begint met de tekst “Requiem” en met dit
woord wordt tegenwoordig de gehele begrafenismis aangeduid. In de meerstemmige composities van latere
componisten blijven de delen doorgaans identiek aan die van de - Gregoriaanse -
mis zoals deze in de Middeleeuwen vorm kreeg. In Frankrijk werden feitelijk
maar twee Gregoriaanse missen uitgevoerd, de normale mis, die begon met het
Kyrie “Cunctipotens genitor
Deus”, en de dodenmis. Aanvankelijk bevatten alle meerstemmige missen het thema
uit deze missen als cantus firmus.
Tussen circa 1600 en de Franse
Revolutie staken drie dodenmissen in kwaliteit boven de andere uit: die van Eustache du Caurroye (1549-1609),
die van Jean Gilles (1668-1705), en die van André Campra
(1660-1744). Gilles was net als Campra in Aix-en Provence geboren en volgde
Campra op in Toulouse in 1694. Het Requiem van du Caurroye was zozeer maatgevend, dat het als voorbeeld gold
voor vele generaties van componisten in Frankrijk, en bij de meeste koninklijke begrafenissen tot aan de Franse Revolutie werd
gezongen. Het gaat hier om een zuiver polyfone compositie gebaseerd op
gregoriaanse canti firmi,
en dat is bij Campra en Gilles in mindere mate het
geval.
André Campra,
geboren in Aix-en-Provence, was een geestelijke en
kerkmusicus. Hij zou eerst in Toulon als maître de musique hebben gewerkt en daarna in zijn geboortestad. Daar
kreeg hij een reprimande omdat hij zich met operamuziek zou hebben
beziggehouden. Zijn volgende functies waren in Arles en Toulouse waar hij
kapelmeester van de kathedraal werd. In 1694 kreeg hij vier maanden verlof voor
een reis naar Parijs. Hij keerde van deze stad niet meer terug, want hij werd
daar kapelmeester van de Nôtre Dame, en in 1698 ook
van de Sainte Chapelle, de huiskerk van het Franse
Koninklijke hof. Inmiddels hadden de
nogal conservatieve kanunniken hem toegestaan om in de Nôtre
Dame violen met het koor mee te laten spelen. Omdat het theater hem toch
aantrok nam hij naast de al genoemde
functies ook nog het kapelmeesterschap aan van het Jezuïetencollege, het “Collège Louis-le-Grand”, waar
regelmatig Latijnse tragedies werden uitgevoerd. Al snel daarna werd hem gevraagd Franse divertissements (opera’s) te componeren. Dat was echter
niet in overeenstemming met zijn positie aan de conservatieve Nôtre Dame en daarom werden die onder de naam van zijn
jongere broer Joseph uitgevoerd en uitgegeven. Omdat deze opera’s zo’n succes
waren besloot Campra in 1700 om de Nôtre Dame vaarwel te zeggen; hij werd meteen benoemd tot
dirigent van de Parijse opera. Hij werkte daarna
steeds vaker aan het hof naast o.a. de Lalande, Bernier en Gervais. In 1730 werd hij inspecteur-generaal van de Académie Royale de Musique.
Campra heeft het Requiem in korte tijd moeten
componeren naar aanleiding van de dood van de aartsbisschop van Parijs in 1695.
Die stierf in de zomer en werd zo snel begraven, dat er geen belangrijke
functionarissen bij aanwezig konden zijn. De officiële herdenkingsdienst vond
plaats op 23 november van dat jaar. Het is de vraag hoe een uitvoering van dit
requiem zich verhoudt tot de conservatieve houding ten aanzien van de muziek in
de Nôtre Dame, omdat dit requiem vraagt om een
vijfstemmig strijkensemble, twee fluiten, een theorbe
en de gebruikelijke basso continuo. Campra moest in
ieder geval hard werken want tegelijkertijd werkte hij aan wat zijn grote
succes zou worden: “L’Europe galante”, een zogenaamde
“comédie-ballet”. Een aria uit dit werk gebruikte hij
als inspiratiebron voor de mis. Daarnaast nam hij delen uit door hem al eerder
gecomponeerde motetten, die hij in Toulouse of nog eerder al had vervaardigd. Introitus, Kyrie, Sanctus en Agnus Dei zijn waarschijnlijk wel nieuw gecomponeerd.
Het is merkwaardig dat een
dergelijk door iedereen geprezen werk tijdens het daarna toch nog lange leven
van Campra nauwelijks is uitgevoerd. Er bestaat een
afschrift in Parijs uit 1730, dus mogelijk is het werk toen ook uitgevoerd, ook
is er nog een afschrift in een bibliotheek in Lyon. In zijn testament
reserveerde Campra geld voor de uitvoering van een
requiem, maar of dat dit requiem is weten we niet. Wel weten we dat in 1748 het
werk werd uitgevoerd in Marseille. Uit vele documenten blijkt wel dat de
requiems van Campra en Gilles in het zuiden van
Frankrijk in de gehele achttiende eeuw werden uitgevoerd. In 1805 is er zelfs
sprake van een uitvoering in Aix-en-Provence van een
requiem, samengesteld uit die van Campra en Gilles,
met een uitgebreider orkest met hoorns, klarinetten, fagotten en pauken. In de
20ste eeuw is van deze drie het requiem van Gilles het meest bekend
geworden.
Aan Gilles’ Requiem heeft
Michel Corrette (1707-1795) bij het prepareren van
een uitgave ervan nog een instrumentaal deel toegevoegd. Met dit “Carillon des
morts” sluiten wij het programma af. Corrette was
afkomstig uit Rouen, en werkte voornamelijk als
organist, componist en violist, onder meer aan het Jezuïetencollege in Parijs.
Hij schreef zo’n twintig methodes voor het bespelen van verschillende
instrumenten: voor o.a. viool, cello, contrabas, fluit, blokfluit, fagot, clavecimbel, harp, mandoline en een zangmethode. Onze
uitvoering van het requiem van Campra completeren wij
met enkele werken van Henri du Mont
(1610-1673). Du Mont’s eigenlijke achternaam was de Thiers. Deze geniale componist is geboren in Borgloon,
woonde en werkte achtereenvolgens in Maastricht en Luik en van 1639 in Parijs,
waar hij uiteindelijk kapelmeester aan het hof van Versailles
werd.
Karel Smagge