Musica Antiqua Delft
Sopraan Wilna Roode, Meta Vercruijsse, Suzan Vermeer
Alt Harriet Schröder, Judith Tegelaers, Marja Zuiderduin
Tenor Ton Blok, Ed Mos,
Maarten Surtel
Bas Erik Bleichrodt, Marius Geervliet, Wim Looyestijn,
Fred Milani
Blokfluit Wilna Roode,
Franca Post
Viool Dita Breebaart
Gamba Ben Bults, Ernst Stolz, Judith van Tol
Dulciaan Klaas Luimes, Frans Schröder
Pommer Frans Schröder, Wilna Roode
Luit Margriet Verzijl
Orgel Renske Ligtmans
Clavecimbel Karel Smagge
Algehele leiding: Karel
Smagge
Programma:
componist titel bezetting .
Guillaume
Dufay Urbs beata Jerusalem SATB
Guillaume
Dufay Jesu corona virginum ATB/SATB
Johannes Ockeghem Intemerata Dei mater ATTBB
Josquin des Préz La
déploration de Johan Okeghem SATTB
Josquin des Préz Miserere
mei Deus MsTTTB
Josquin des Préz Inviolata,
integra et casta es, Maria MsTTBrB
Nicolas Gombert Regina
caeli SSSAATTTBBBB
Hieronymus
Vinders Lamentatio super morte
Josquin SATTTBB
Nicolas
Gombert In Josquinum a Prato SATTBB
John Dunstabe O
rosa bella A
(solo)
Heinrich Isaac A
la bataglia ATTB
Josquin des Préz Cueurs
desolez SATBB
Josquin des Préz Tenez
moy en voz bras a 6 SATTBB
Josquin
des Préz Faulte d'argent a 5 SATBB
Josquin
des Préz Allégez moy a 6 STTTBB
Josquin des Préz Petite
camusette SSTTBB
Josquin
des Préz La Spagna a 5 ATTBB
Toelichting
Tot enkele decennia geleden spraken we over de
Nederlandse Scholen als we het hadden over componisten als Josquin des Préz,
Heinrich Isaac, Jacob Obrecht en Pierre de la Rue. Hoewel de Nederlandse
Vereniging voor Muziekgeschiedenis nog steeds de uitgever is van de complete
werken van bijvoorbeeld Josquin, is het inzicht in waar deze componisten
vandaan kwamen wel gewijzigd. Daarom is het eigenlijk beter om te spreken van
de Franco-Vlaamse scholen. De meeste componisten kwamen uit het Vlaamse
gedeelte van de lage landen of zelfs uit het noordwesten van Frankrijk. Slechts
enkelen van hen, zoals Jacob Obrecht, vermoedelijk in of nabij Bergen op Zoom
geboren, en Jacob Clemens non Papa, op het toenmalige eiland Walcheren geboren,
zouden in het huidige Nederland kunnen worden gesitueerd.
Veel interessanter is dat deze componisten in
hun tijd befaamd waren in geheel Europa en overal de stijl bepaalden. Zij waren
het die alom kapelmeester waren, van de Sixtijnse kapel in Rome, de Dom van
Florence en de San Marco te Venetië, maar ook overal in alle belangrijke kerken
en aan de grote vorstelijke hoven in Frankrijk, Duitsland, Spanje, Oostenrijk
en Polen. Hoe kon dat zomaar gebeuren? Er zijn diverse factoren te noemen.
De eerste en belangrijkste reden was wel het
bestaan van een groot aantal grote kerken met goede koorscholen in de
zuidelijke Nederlanden. Deze koorscholen zorgden voor een gedegen opleiding tot
musicus van zowel componisten als kapelmeesters, en van zangers en
instrumentalisten.
Een andere belangrijke reden was het samengaan
van de zoetgevooisde Engelse stijl met de stuggere en gecompliceerdere
continentale stijl aan het begin van de 15de eeuw. De reden voor het
verschil in stijl was vermoedelijk de andere stemming in Engeland, waar de
terts zuiver was gestemd, terwijl op het vasteland juist de kwart en de kwint
zuiver waren. Engelse componisten als Robert Morton en John Dunstable werkten
in Parijs en Bourgondië, dat zich ook uitstrekte over grote delen van de
zuidelijke Nederlanden. Ze hadden daar contacten met Guillaume Dufay en Gilles
Binchois, die de voor hen nieuwe Engelse stijl vermengden met de hun bekende
stijl. Hun muziek werd daardoor veel toegankelijker en vooral ook aangenamer om
naar te luisteren dan de muziek van hun voorgangers.
Voeg daaraan nog toe dat meerstemmige kerkmuziek
in het 14de eeuwse Italië niet was toegestaan en dat Frankrijk zelf
cultureel bijna stilstond door de honderdjarige oorlog tussen Frankrijk en
Engeland en het wordt duidelijk dat de grote ontwikkelingen juist in de
zuidelijke Nederlanden plaatsvonden.
Guillame Dufay (c. 1400-1474) is dus een sleutelfiguur uit het begin van de
Franco-Vlaamse scholen. Hij is geboren in Kamerijk en studeerde van 1409 aan de
koorschool aldaar. In 1414 vertrok hij naar Italië waar hij werkte in Pesaro,
Bologna, Rome en Florence. Maar tussendoor werkte hij ook in Bourgondië, waar
hij de hierboven genoemde invloed onderging. Wij voeren twee hymnes uit, elk in
een drie- en een vier-stemmige versie, waarbij de cantus firmus altijd in de
hoogste stem is te horen.
Johannes Ockeghem (c. 1425-1497) is geboren in Dendermonde en heeft
waarschijnlijk bij Gilles Binchois gestudeerd. Hij werkte in de kathedraal van
Antwerpen, aan het Franse hof en aan de abdij van Tours. Daartussen maakte hij
reizen naar Spanje en Vlaanderen. Zoals in “Intemerata Dei mater” is te horen,
hield Ockeghem van lage klanken. Alle stemmen zijn bij hem even belangrijk en
zijn muziek wordt verder gekenmerkt door ritmisch gecompliceerde structuren.
Josquin des Préz (c. 1440-1521), geboren in St. Quentin, beschouwde Ockeghem
klaarblijkelijk als zijn leermeester en vriend want hij componeerde naar
aanleiding van diens dood de aangrijpende “Déploration de Jéhan Okeghem” op een
Franse tekst terwijl de Gregoriaanse cantus firmus een Latijnse tekst heeft.
Josquin stroomlijnde samen met zijn tijdgenoten de stijl van Ockeghem. Hij
werkte in Milaan, Rome, Ferrara, Kamerijk en Condé. Zijn reizen voerden hem
verder naar Spanje en Frankrijk. Josquin werd gezien als de grootste van zijn
tijdgenoten, als we de berichten uit die tijd mogen geloven en dat is niet
moeilijk bij het horen en het analyseren van zijn muziek. Martin Luther was
zeer gesteld op de muziek van Josquin omdat “bij hem de noten deden wat ze van
de componist moesten doen, terwijl bij anderen de compositie vanuit de noten
werd gedicteerd”. Desondanks is er veel onduidelijkheid over deze befaamde
componist. Allereerst is het niet helder of hij wel rond 1440 is geboren. Er
wordt vermoed dat de Josquin uit Milaan een andere componist is en dat onze
beroemde Josquin mogelijk toch later is geboren. Ook is niet altijd duidelijk
of bepaalde werken wel aan Josquin toegeschreven moeten worden. Het inzicht van
muziekwetenschappers verandert nogal eens. “Miserere mei Deus” is een groot
driedelig motet op een cantus firmus van de Gregoriaanse zetting van psalm 51.
Hier komt voor het eerst in dit programma een vorm van rethoriek voor door de
talloze herhalingen van de tekst “miserere mei deus”. Mogelijk heeft Josquin
dit idee opgedaan uit een een meditatie door de omstreden demagoog Savonarola uit
1498, waarin deze woorden telkens in hoofdletters worden herhaald. “Inviolata,
integra et casta es” is een veel opgeruimder driedelig motet, met drie
beweeglijke stemmen tegenover een tweestemmige canon op de cantus firmus.
Nicolas
Gombert (c. 1500-c. 1556) was vermoedelijk een leerling van Josquin. Zijn
motet “Regina caeli” is een huzarenstukje want het is twaalfstemmig. Omdat hij,
net als alle andere componisten van de Franco-Vlaamse scholen werkt met dichte
polyfonie en canons is het gevolg hiervan dat de harmonieën niet snel konden
wisselen, maar het eindresultaat is juist daardoor zo monumentaal omdat men in
deze bijna stilstaande accoorden de gehele tijd beweging blijft horen.
Bovendien zet hij soms de hoge stemmen tegenover de lagere, zodat er een soort
meerkorigheid ontstaat. Bij de dood van Josquin componeerde hij een ander
monumentaal en aangrijpend werk “In Josquinum a Prato, Musicorum principem,
Monodia”, een zesstemmig werk met in de tenor ook weer een Gregoriaanse cantus
firmus.
Van Hieronymus Vinders, is weinig bekend,
behalve dat hij in in ieder geval tussen 1510 en 1550 leefde. Hij moet ook een
bewonderaar zijn geweest van Josquin, want niet alleen componeerde hij een mis
op het thema van een motet van Josquin, maar bij het overlijden van zijn idool
componeerde hij ook de zevenstemmige “Lamentatio super morte Josquin”, die in
expressiviteit weinig onderdoet voor die van Gombert.
De tweede helft van het programma is gewijd aan
wereldlijke muziek uit dezelfde tijd.
John Dunstabe (c. 1380-1453) was niet alleen musicus, maar ook wiskundige en
astronoom. Zijn stijl, de “Contenance Angloise” ofwel de zoete Engelse stijl
had een grote invloed op het werk van Dufay. “O rosa bella” is een lied op
Italiaanse tekst dat heel goed de sonoriteit van de Engelse stijl demonstreert.
Het werk was oorspronkelijk drie-stemmig. In de zes-stemmige versie die wij
uitvoeren is door John Bedyngham (+ c. 1459) nog drie lagere stemmen aan
toegevoegd. Het is bekend dat Dunstable deze versie ook erg fraai vond.
Heinrich Isaac (c. 1450-1517) is ook een Vlaamse componist, die vermoedelijk
oorspronkelijk de familienaam Huygens had. Hij werkte voornamelijk in Italië,
Florence, Innsbruck, en aan het hof van Maximiliaan I te Wenen. We voeren
slechts één werk uit, zijn uitgebreide instrumentale “A la bataglia”. Deze
programmamuziek beeldt een veldslag uit van het begin van de voorbereidingen
tot en met de vlucht en het weeklagen van de verliezers en de
overwinningssignalen van de overwinnaars.
Hierna volgen enkele chansons van Josquin des
Préz. Deze kenmerken zich enerzijds
door de gedegen en natuurlijke polyfonie met vele imitaties en canons en
anderzijds door de tekstuitbeelding, hoewel die beperkt en gebonden was door de
toegepaste constructies. De teksten zijn scabreus en laten soms weinig aan de
fantasie over. Het eerste chanson “Cueurs desolez” is daarbij dan nog wel
serieuzer. Het instrumentale werk, de dans “La Spagna”, is een uitgecomponeerde
improvisatie op een bestaande cantus firmus, die door de trombone wordt gespeeld.
De andere vier stemmen zijn ritmisch uiterst gecompliceerd en virtuozer van
karakter.